Ik zag Jozef en Maria...
met Anna, Maria Cleophas en enkele bedienden, zwijgend op weg gaan.
Ze begonnen bij Anna. Een ezel droeg een comfortabele dwarsbank voor Maria en haar bagage.
Op het veld van Chimki, waar de engel aan Jozef was verschenen, bezat Anna een weiland. Hier gingen de bedienden de kleine ezelin van een jaar oud halen, die Jozef ook mee moest nemen. Ze rende achter de Heilige Familie aan.
Anna, Maria Cleophas en de bedienden vertrokken nu van Jozef en Maria, na een ontroerend afscheid. Ik zag de twee reizigers een flink stuk verder gaan, en hun intrek nemen in een huis dat op zeer hoge grond lag. Ze werden goed ontvangen. Ik denk dat de eigenaar de erfpachter was van een boerderij genaamd het Huis van Chimki, waartoe het veld behoorde. Van daaruit kon men ver in de verte kijken, ja, zelfs tot aan de bergen bij Jeruzalem.
Opnieuw zag ik de Heilige Familie...
in een zeer koude vallei, waardoorheen ze op weg waren naar een berg. De grond was bedekt met vorst en sneeuw. Het was ongeveer vier uur rijden van het Huis van Chimki. Maria leed enorm onder de kou. Bij een pijnboom bleef ze staan en riep uit: 'We moeten rusten, ik kan niet verder.' Jozef regelde een zitplaats voor haar onder de boom, waarin hij een lamp plaatste. Dat zag ik vaak 's nachts gedaan door reizigers in die contreien.
De Heilige Maagd bad vurig en smeekte God om hen niet te laten bevriezen. En meteen kwam er zo'n grote warmte in haar, dat ze haar handen naar Jozef uitstak, zodat hij zich eraan kon warmen. Ze nam wat te eten om weer op krachten te komen.
Het ezeltje, hun gids...
kwam met hen hierheen en bleef staan.
De acties van het kleine dier waren echt verbazingwekkend. Op rechte wegen, tussen bergen bijvoorbeeld, waar ze niet konden afdwalen, liep het soms achter, soms ver voor. Maar waar de weg zich splitste, zou het zeker zijn opwachting maken en naar de goede weg rennen. Telkens wanneer ze een plek bereikten waar ze moesten stoppen, bleef het beestje staan.
Jozef sprak hier met Maria over het goede onderkomen dat hij in Bethlehem verwachtte te vinden. Hij vertelde haar dat hij de goede mensen kende van een herberg, waar ze voor een bescheiden bedrag een comfortabele kamer konden krijgen. Het was beter, zei hij, een beetje te betalen dan afhankelijk te zijn van gratis onderkomens. Hij prees Bethlehem, om haar te troosten en aan te moedigen.
Daarna zag ik de Heilige Familie aankomen...
bij een grote boerderij, op ongeveer twee uur afstand van de dennenboom.
De vrouw des huizes was niet thuis en de man weigerde St. Jozef de toegang, en zei hem dat hij verder mocht gaan. En verder gingen ze, tot ze bij een herdersschuur kwamen waar ze hun ezeltje vonden, en waar ook zij stopten. Er waren enkele herders in, maar ze vertrokken spoedig nadat ze zich uiterst vriendelijk hadden getoond en stro en takkenbossen hadden geleverd, of bundels riet voor een vuur.
De herders gingen toen naar het huis van waaruit Maria en Jozef waren weggestuurd. Ze vertelden dat ze hen hadden ontmoet en zeiden: 'Wat een mooie, wat een buitengewone vrouw! Wat een vriendelijke, vrome, welwillende man! Wat een geweldige mensen, zijn die reizigers!'
De vrouw van de man was nu naar huis teruggekeerd, en schold hem uit omdat ze waren weggestuurd. Ik zag haar naar de herdershut gaan waar ze zich inmiddels ophielden, maar ze was verlegen en durfde niet naar binnen.
Deze hut stond aan de noordkant van die berg op de zuidelijke helling waar Samaria en Thebez lagen. Ten oosten van deze regio en aan deze kant van de Jordaan liggen Salem en Ainon, en aan de andere kant Socoth. Het was ongeveer twaalf uur rijden van Nazareth.
De vrouw kwam een tweede keer, met haar twee kinderen.
Ze was heel vriendelijk en leek erg geraakt te zijn door wat ze zag.
De man kwam ook en smeekte om vergeving.
Nadat Maria en Jozef zich wat hadden opgefrist...
verwees hij hen naar een herberg, ongeveer een uur verder de berg op.
[emmerich]
Geen opmerkingen:
Een reactie posten