Maria was, met andere vrouwen, aanwezig...
bij die laatste toespraak van Jezus op de berg, en ook bij die in de synagoge.
Van alle mysteries die in deze verhandelingen naar voren werden gebracht, had ze al lang het innerlijke bewustzijn. Alleen, net zoals de Tweede Persoon van de Godheid, vlees geworden in haar, Mens en haar Kind werd, zo was ook deze kennis verborgen, als het ware gehuld in de meest nederige, meest eerbiedige liefde van haar moederhart voor Jezus.
Aangezien Jezus deze mysteries nu duidelijker dan ooit tevoren had onderwezen, tot ergernis van hen die moedwillig hun ogen voor het licht sloten, waren de overdenkingen van Maria tot hen gericht.
-
Ik zag haar die avond in haar kamer bidden.
Ze had een visioen, een innerlijke contemplatie van de engelengroet, van de geboorte en de kindertijd van Jezus, van haar eigen moederschap en van zijn zoonschap.
Ze beschouwde haar Kind als de Zoon van God, en werd zo overweldigd door nederigheid en eerbied dat ze in tranen wegsmolt.
Maar al deze contemplaties gingen weer op in het gevoel van moederlijke liefde voor haar Goddelijke Zoon, net zoals de verschijning van brood de Levende God in het Sacrament verbergt.
Toen de discipelen van Jezus werden gescheiden...
zag ik in twee cirkels het koninkrijk van Christus en het koninkrijk van Satan.
Ik zag de stad van Satan en de Babylonische hoer met zijn profeten en profetessen, zijn wonderdoeners en apostelen, allemaal in grote pracht, briljanter, rijker en talrijker dan het koninkrijk van Jezus.
Koningen, keizers en zelfs priesters reden daarin met paard en wagen...
en voor Satan was een prachtige troon gezet.
-
Maar het Rijk van Christus op aarde...
zag ik arm en onbetekenend, vol ellende en lijden.
Ik zag Maria als de Kerk en Christus aan het kruis.
Hij, ook, was als de Kerk, waarvan de ingang...
door de Wond van Zijn Zijde was.
[emmerich]
Geen opmerkingen:
Een reactie posten