Hij instrueerde de mensen over Zijn missie en Zijn naderende einde...
en vertelde hun dat Zijn reis naar hun land onbekend was bij de Joden.
Hij had, zei Hij, als metgezellen jongeren meegebracht...
die geen aanstoot zouden nemen aan wat ze zagen en hoorden...
en die gehoorzaam waren aan al Zijn woorden.
De Joden zouden Hem van het leven hebben beroofd, als Hij niet was ontsnapt. Maar afgezien daarvan, verlangde Hij ernaar hen te bezoeken omdat ze [cf. Fátima-gebed!!]...
- Hem hadden bezocht
- in Hem hadden geloofd
- op Hem hadden gehoopt
- en van Hem hadden gehouden.
Hij maande hen aan om God te danken...
dat Hij hen niet vollédig door afgoderij had laten verblinden...
en dat Hij hun het ware geloof in Hemzelf had gegeven...
en de genade om Zijn Geboden te houden.
Als ik me niet vergis, sprak Hij ook tot hen over de tijd...
van Zijn terugkeer naar zijn Hemelse Vader...
wanneer Hij Zijn discipelen naar hen zou sturen.
Hij vertelde hen ook dat Hij afdaalde naar Egypte...
waar Hij als kind bij Zijn Moeder was geweest...
want er waren daar enkele mensen die Hem in Zijn jeugd hadden gekend.
Hij zou echter geheel incognito blijven, daar er Joden waren die Hem gewillig zouden grijpen en aan Zijn vijanden zouden uitleveren, maar Zijn tijd was nog niet gekomen.
De heidenen konden het menselijke vooruitzicht van Jezus niet begrijpen. In hun kinderlijke eenvoud vroegen ze zich stilzwijgend af: 'Hoe zouden ze Hem zulke dingen kunnen aandoen, gezien Hij toch God is?'
Jezus beantwoordde hun gedachten, door hun te vertellen dat Hij ook een mens was. Dat de Vader Hem had gestuurd om alle verstrooiden terug te leiden. Dat Hij als mens kon lijden en door mensen vervolgd worden als Zijn uur zou zijn aangebroken. En omdat Hij een mens was, kon hij zo intiem met hen zijn.
Hij waarschuwde hen nogmaals...
om alle vormen van afgoderij af te zweren...
en elkaar lief te hebben.
Door over Zijn eigen lijden te spreken...
beroerde Hij oprecht mededogen.
Ze moesten, zei Hij, afzien van hun buitensporige zorg voor zieke dieren.
En hun liefde richten op hun medemensen, zowel naar lichaam als naar ziel.
En als er in hun buurt niemand was die hulp nodig had...
dan moesten ze op wat afstand zoéken naar degenen die hulp nodig hadden...
en bidden voor al hun behoeftige broeders.
Hij vertelde hen ook dat wat ze deden voor de behoeftigen, ze ook voor Hem deden.
En Hij liet ze begrijpen dat ze de lagere dieren niet wreed mochten behandelen.
Ze hadden hele tenten vol met zieke dieren van allerlei soort...
die ze zelfs van bedjes voorzagen.
Ze waren vooral dol op honden...
waarvan ik er veel grote met enorme koppen zag.
[emmerich]
Geen opmerkingen:
Een reactie posten