'Jezuïet Johannes Maria Lenz, eveneens gevangene,
deed verslag van de eerste dienst in de nieuw gebouwde kapel in Blok 26,
waarin de Moeder Gods al meteen een zeer belangrijke rol speelde:
"Op 21 januari 1941 zou het eerste Heilige Offer in de nieuwe kapel worden gevierd. Maar zie: wijn en hosties, de essentiële offergaven, ontbraken! De priesters waren er echter en wachtten. Volgde een korte devotie met ons: de 'Litanie van Maria' en vervolgens het 'Salve Regina' in koor! Een Mariadevotie was dus de eerste kerkelijke viering in de nieuwe kapel, vóór het eerste Heilig Misoffer...
En Maria, zij kwam onophoudelijk naar haar priesters als onze grote priesterlijke Moeder. Zij kwam op verzoek van de priester in elke Heilige Mis. Zij kwam in elk 'Weesgegroet' dat we baden. Zij kwam om ons heen in elk geestelijk gesprek, aan wie wij immers de genade van het priesterschap te danken hebben.
Zij kwam in elk klein plaatje van de Maagd Maria dat we per ongeluk met het brevier hadden meegenomen naar het kamp. Zij kwam in de hoop, duizenden keren herhaald, dat zij ons zou bevrijden. In de eindeloze wens, dat onze redding zou plaatsvinden op een Mariafeestdag.
En jawel, het grote keerpunt in de hongersnood van 1942 víel precies op het feest van Maria Tenhemelopneming!"
Ook de Rozenkrans speelde een belangrijke rol.
De Rozenkrans werd in het geheim gebeden, alleen of samen, op de werkplekken en in het woonblok, tijdens het wandelen door de straten van het kamp en tijdens het wachten op de appèlplaats. Priester Henryk Maria Malak uit Polen meldde dat de 10 woorden op het dak van het hoofdgebouw dienden als telhulp voor de 10 weesgegroetjes.
De zalige pater Engelmar Unzeitig berichtte ook over de rozenkrans in een brief. Om te bidden gebruikten de geestelijken hun vingers, schreef hij, of met het risico van extreem gevaar: ze maakten zelf rozenkransen, of gaven andere medegevangenen de opdracht dit te doen, en betaalden hen dan met voedsel uit pakketten van thuis.
Nadat een groot aantal Italiaanse gevangenen, na de bezetting van Italië, in het concentratiekamp gearriveerd waren, observeerde Malak ook een groot aantal rozenkransgebeden in de blokken met gevangen leken.
In zijn autobiografische boek And Who Will Kill You, beschrijft de Tsjechische priester Bedrich Hoffmann zijn eigen gebed tot Maria: "Moeder van God, ik smeek U, neem mij in Uw armen, en help mij deze dag te overleven, zonder dat mijn iets overkomt."
Tijdens het hongersnoodjaar 1942
wordt een gezamenlijke noveen op Maria's Tenhemelopneming gemeld: "Een storm van gebed in de grootste nood. Maria moest ons redden volgens Gods Heilige Wil, of ons laten sterven in onderwerping aan Gods Heilige Wil. Zij hielp... Zo had God ons gered door de bemiddeling van de Moeder Gods!" lezen we bij pater Lenz.
Hij zag daarop veranderingen komen in de omstandigheden in het kamp, teweeggebracht door de nieuwe kampleiding (Weiss). En verbeteringen, zoals de toestemming om pakketten te ontvangen. Allemaal als antwoord op het gebed in de grootste nood.
Het betekende ook dat vanaf 13 augustus 1942 Duitse geestelijken niet langer met invalidentransport naar de gaskamers moesten. De geestelijken Scheipers, Maring, Berndl en Binder werden zo van een wisse dood gered. Evenmin werden Duitse geestelijken nog langer geselecteerd voor de pseudo-medische experimenten. De Poolse geestelijkheid daarentegen bleef lijden.
In 1942 hadden priesters recht op een normale behandeling in de ziekenboeg, net als alle andere gevangenen; voorheen was dit vaak niet mogelijk. Alle gebeden werden verhoord. op voorspraak van Maria, aldus Lenz.
[bron]
Geen opmerkingen:
Een reactie posten