'In 1940 biedt de joodse gemeenschap van Rome aan Zolli de vrijgekomen waardigheid aan van opperrabbijn en rector van de rabbijnenschool.
Deze promotie is geen eenvoudige zaak op het ogenblik waarop, onder Duitse druk, allerlei anti-semitische wetten in Italië van kracht worden.
Bovendien is de joodse gemeenschap verscheurd tussen voor- en tegenstanders van Mussolini; de laatsten zijn in de minderheid, maar het zijn wel fanatieke zionisten.
De nieuwe rabbijn tracht beide partijen op te roepen tot het gebed en de broederlijke naastenliefde, maar hij stoot op een muur van "ijzige stilte", zoals hij zelf zegt.
Niettemin geeft Zolli de moed niet op: hij kiest met overtuiging voor de zaak van God, en tégen de chaos. "Het heeft voor de mens geen enkele zin God te ontvluchten," schrijft hij. "Het is alsof men onder een valse naam zou leven in de waan dat men werkelijk iemand anders is."
Hij herneemt zijn onderricht en zijn dienst in de synagoge, op de linkeroever van de Tiber (tegenover het Isola Tiberina). De armsten krijgen hulp van hem, en hij zorgt voor werk voor de joden die nu onder de anti-semitische wetgeving vallen.'
[bron]
Geen opmerkingen:
Een reactie posten