'Hitler was inmiddels Rijkskanselier geworden.
De golf van antisemitisme werd bedreigend.
De meeste Joodse professoren werden ontslagen.
Maar Karl Stern bleef in functie...
De triomf van het nationaalsocialisme...
bracht hem terug naar zijn jodendom.
Hij keerde terug naar de orthodoxe synagoge,
waar hij tien jaar lang niet meer was gezien.
Daar ontmoette hij oude vrienden:
"Ik ben als een man die lange tijd op blikvoer heeft geleefd
en die eindelijk groenten en fruit uit de familietuin
en brood van thuis voorgeschoteld krijgt!"
Maar, afgezien van het Joodse volk...
had hij een vaag gevoel dat door al deze haatvertoningen heen...
het Jezus Chrístus was die werd opgejaagd !
Op een sabbatavond...
hoorde Karl een bijbelles in de synagoge van München:
de messiaanse hoofdstukken uit Jesaja werden uitgelegd.
De jonge rabbijn op de kansel verklaarde:
"Als je die tweeduizend jaar van Galut ('ballingschap') overdenkt,
vraag je je bijna af of Jezus, kortom, niet de verwachte Messias zou kunnen zijn..."
Maar vervolgens verwerpt hij deze bewering als waanzin.
Karl Stern is niet overtuigd.
"Hoe weet u dat Hij dat niet was?"... mompelt hij peinzend.
Hij besefte geleidelijk aan...
dat het beste van het Joodse erfgoed
(psalmen van David, profetieën van Jesaja)
voortleeft in de katholieke kerk!
"Ik bevind me in een afgrond van duisternis en lijden,
geraakt in mijn eigen hart door verraad, laagheid, wreedheid,
gescheiden van het land Kanaän door 2000 mijl,
en door 2000 jaar van de Tweede Tempel [verwoest in 70 AD],
en hier vind ik mensen van vreemde volkeren
die de woorden van David en Jesaja in hun hart gegrift dragen!
Het is een wonder! Ik voel het diep...
Maar ik weiger het volledig toe te geven,
omdat ik bang ben voor de gevolgen
die dit besef voor mij zou hebben."'
[bron]
Geen opmerkingen:
Een reactie posten