"Van legerdienst had hij vrijgesteld kunnen worden...
maar hij wil dat niet, om te vermijden dat zijn jongere broer moet gaan.
Het is voor Edward een zeer moeilijke periode. Ook al heeft hij als seminarist het voorrecht om tegelijkertijd zijn universitaire studies - aan de KU Leuven, in de filosofie - te kunnen verder zetten. De sfeer in de kazerne, het contact met de zonde, drukken verschrikkelijk op hem. Hij voelt zich zwak. Niet in de zin dat hij zelf verleid wordt, maar omdat hij niet de kracht heeft het kwaad te verdragen.
Meteen steekt zijn verlangen naar het klooster weer de kop op. Vooral echter wekt de situatie zijn naastenliefde op, zijn verlangen om goed te doen. In een brief aan Karel De Schaepdrijver, op 11 oktober 1910:
'Ik maak een heel andere figuur dan dat ge wel denkt. Ik voel me man worden en ik voel mijn principes vast wortelen bij dit kazernegedoe: ik ga nooit aan tafel zonder een kruis te slaan, een groot! ‘t Zelfde voor ik in mijn bed ga en als ik opsta. ‘k Lach nooit om een beestigheid, en als iemand vloekt of ruw is, help ik zijn geweer kuisen en zeg ik dat hij ongelijk heeft.'
Zijn studies in de filosofie...
kunnen hem maar matig boeien.
Maar hij vindt een goede geestelijke vader, die hem wapent tegen de romantiek en tegen de neiging om met zijn gevoelens bezig te zijn, zich te beklagen, behagen te scheppen in zichzelf.
Hij wordt derde-ordeling van Sint-Franciscus en lid van de Apologetische-Sociale Kring, waarin de universitaire jeugd zich oefent in de publieke verdediging van het geloof, onder het motto van de H. Pius X, Omnia instaurare in Christo, 'alles herstellen in Christus'.
Vooral ontdekt hij, in de zomer van 1911...
een werk dat zijn leven zal beïnvloeden: Histoire d’une âme...
geschreven door een onbekende religieuze van de Karmel van Lisieux, zuster Teresia van het Kind Jezus, die op dat ogenblik nog niet zalig of heilig is verklaard. Uit dat boek, dat hem 'aangenamer en nuttiger is dan welk boek ook over filosofie', onthoudt hij in het bijzonder een grote les: Vernedering is de enige weg die heiligen maakt, en elke beproeving is een goudmijn om te ontginnen.'
In die geest sluit hij zijn diensttijd af.
Aan zijn vriend Joris Clarebout schrijft hij, in het Frans: 'De goede God heeft mij nu het waarom van alle beproevingen doen kennen. Ik zie niet meer af, ik heb over niets meer te klagen en ik ben de gelukkigste jongen in de verwachting en de liefde voor mijn roeping en in mijn vertrouwen op de H. Voorzienigheid. De goede God heeft me doen voelen hoe zwak en terneergeslagen ik was toen ik aan mezelf overgelaten was, terwijl ik nu alle tederheid, alle geluk van zijn Tegenwoordigheid ken.'"
[bron]
Geen opmerkingen:
Een reactie posten