"Na het beëindigen van zijn middelbare studies...
bereidt Poppe zich voor om het Grootseminarie binnen te gaan.
Hij kent dan een crisis die de eerste goddelijke toets is om zijn eigen roeping vorm te geven. Hij aarzelt tussen het kloosterleven als benedictijn en de roeping van priester in de wereld. Dat laatste was altijd al zijn droom, maar zijn inspanningen tot heiliging in het Kleinseminarie hebben hem het voordeel van het leven als kloosterling doen inzien: de hulp van de kloosterregel, van de religieuze gehoorzaamheid, de lange momenten van gebed en stilte, het feit niet verantwoordelijk te zijn voor het heil van de zielen.
-
In mei 1909 doet hij een belangrijke retraite.
Driemaal wil hij op weg gaan naar de abdij van Dendermonde om daar postulant te worden, driemaal wordt hij in zijn voornemen verhinderd: door een fietspanne, door een plotse ongesteldheid, door een verschrikkelijk onweer. Hij ziet er een vingerwijzing van God in.
Op de avond van de derde mislukking, terwijl hij op de rand van zijn bed zit, ziet hij zichzelf als priester 'in een straat, een lange straat... veel huizen... arme mensen... zielen !'
Op 4 juni licht hij zijn vriend Adolf Poort in over de uitkomst van zijn retraite :
'Urenlang zit ik op onze toekomst te peinzen, op ons ideaal: hoe we samen het arme volk zullen liefhebben; de arme volkskinderen zullen helpen en opvoeden; de lijdende volksmoeders opzoeken en troosten; de werkmensen met liefde de ogen en het hart openen voor de waarheid, en met zachtheid de blinddoek wegnemen, die de goddelozen hun om de ogen winden; ons lijden vergeten, om het hunne te verzachten; hun soms grievende ondankbaarheid verdragen, uit liefde tot Onze-Lieve-Heer; onszelf zalig maken, met aan de zaligheid der medemensen te werken.'
Zijn besluit staat vast.
Hij zal priester worden om de armen terug tot Christus te brengen.
En we zullen zien hoe die gedachte zich geleidelijk aan verbreedt. Hij begint met zich te bekommeren om de arbeiders, Vlamingen, zoals hij die tegenkomt op straat. Langzamerhand zal hij tot het besef komen dat Christus verdreven wordt uit héél de samenleving, en zal zijn hart steeds ruimer worden.
-
In september 1909...
treedt zijn zus Eugenie, met wie hij een heel nauwe band heeft, binnen in het klooster onder de naam van zuster Maria-Desirée. Hij schrijft haar een heel mooie brief waarin hij zijn crisis verhaalt:
'Gij zijt gelukkig, lieve zuster, ik benijd uw geluk. Ik ook heb lang verzucht naar de vrede die gij nu smaakt: de vrede, de zoete kloostervrede, ik heb er zo vurig naar verlangd! En toch, sedert lang hoorde ik een stem die mij in een andere richting riep. Maar ik trachtte mijzelf wijs te maken dat ik die stem niet hoorde, en sedert lang ook zag ik de strenge vinger van de grote God mij heenwijzen naar een andere levensbaan. Ik had de zoetheid en de stilte van het klooster te lief om de aangewezen weg seffens te volgen en om te gehoorzamen aan de stem die mij keer op keer herhaalde:
Mijn zoon, Ik ben niet gekomen om u de vrede te geven, maar de strijd. Ik weet dat gij die lelijke wereld verfoeit, en dat gij ze uit liefde tot Mij zoudt willen ontvluchten, tussen de vredige muren van een klooster. Maar bezie eens die duizenden arme werklieden die, door on-christelijke voormannen bedrogen, Mij niet meer erkennen willen, en de schaapstal hebben verlaten!
Ge weet dat Ik de Goede Herder ben, en dat Ik mijn leven gegeven heb voor mijn schapen. Ik wil dan dat gij die ongelukkige schaapjes gaat opzoeken, ze gaat ontrukken aan de wereld en ze terugbrengt naar de schaapstal.
Gij zult mijn soldaat zijn, Christus’ soldaat, en ge zult de heilige oorlog voeren hier in uw eigen land. Ge zult in de wereld zijn, zonder eraan toe te behoren. Het klooster schenkt alleen vrede aan die Ik ernaartoe roep. Gij, mijn zoon, zult alleen vrede vinden in de strijd.'
[bron]
Geen opmerkingen:
Een reactie posten