dinsdag 9 september 2025

gustave cohen 3





Theater aan de Sorbonne (1933-1939)

'Kort daarna kwam wat ooit de Archiefcommissie heette, bijeen bij mij thuis,

aan de rue Gay-Lussac 16, om de lezing van het stuk en de rolverdeling te bespreken.



7 mei 1933,

een datum die in vlammende letters in ons hart gegrift stond, brak aan.

Het was in de Salle Louis-Liard (de 'Salle des Thèses', waar proefschriften verdedigd worden),

de minst geschikte zaal voor een heropleving van het middeleeuwse theater.

Het was drie uur en we waren er nog niet klaar voor.

Gœtze stormde naar voren en riep: "We spelen niet, er is geen backstage!"...

Waarop ik antwoordde: "Dan spelen we zonder backstage!"

Het effect was zo mooi, als een glas-in-loodraam waarvan de figuren plots tot leven kwamen,

dat we sindsdien nooit meer coulissen hebben gemaakt.

Dan het monster: met God de Vader en zijn twee engeltjes die palmtakken dragen, Onze Lieve Vrouw die het gouden kruis tegen haar witte gewaad drukt, de bisschop en zijn drie geestelijken, Theophilus in een zwart gewaad, Salatin in een geel gewaad en met een Frygische muts. 

De voorstelling ontvouwt zich, te midden van stilte en onderdrukte emoties van het publiek, en aan het einde, na het Te Deum, barst een enthousiast applaus los.

Halleluja: het Middeleeuwse theater herleeft!



Dat was vooral zo toen mijn studenten, die door het publiek de Theofielen werden genoemd, Het Spel van Adam en Eva - het eerste Franse toneelstuk (eind 12e eeuw) - opvoerden, in het zuidportaal van de kathedraal van Chartres, op Hemelvaartsdag 1935.

Toen ik naar Chartres ging, bood ik Geneviève, die de rol van Eva zou spelen, aan om onze versnaperingen te delen. Ze zei tegen me: "Nee, meester, want vóór de voorstelling wil ik ter communie gaan"... Wat een artiesten zijn dat die, op het moment van hun optreden, tot de Heer bidden om inspiratie en anoniem blijven!

Het was dáár, tussen de studenten met wie ik vertrouwd leefde in een gemeenschap van ziel, actie en inspiratie, dat ik het geloof begreep dat hen bezielde en dat geleidelijk tot in het diepst van mijn ziel binnendrong.



In het Quartier Latin werd verteld dat ik elke woensdag met hen de communie ontving in de Saint-Étienne-du-Mont, waar ze elkaar ontmoetten. Maar dit gold nog steeds alleen in aspiratie en in geest.

Deze diepgewortelde tendens werd bevestigd en versterkt in de ceremonies die ik met hen bijwoonde, vooral in Le Lavandou (aan de Côte-d'Azur), waar ik tijdens hun paasvakantie, op hun verzoek, bij het avondlijke kampvuur de mooiste les van mijn leven over liturgisch drama gaf, terwijl zij die illustreerden met een geïmproviseerde uitvoering van De Pelgrims van Emmaüs.



Vanaf dat moment (het was Pasen 1935) lag mijn spirituele koers vast.

Mijn metgezellin, die nochtans protestant was, zei tegen me:

"Waarom bekeert u zich niet?"


Degenen die ik mijn theofiele kinderen noemde, beschouwden mij als hun vader.

Alleen in Frankrijk is zoiets mogelijk: christelijke kinderen en een joodse vader,

die geen enkele religie beoefent, maar de aanwezigheid van Jezus in zich voelt,

en van Onze-Lieve-Vrouw, die hij vierde in drie delen

van het door hem gebeeldhouwde drieluik:

Maria Magdalena (1936), Judas (1937),

en Onze-Lieve-Vrouw (1939).'


[bron]

Geen opmerkingen:

Een reactie posten