Ik denk, ze spelen 'mooie dame'...
Ze hebben afgesproken om me voor de gek te houden...
Laat ze maar doen, zolang ze maar niet de grot ingaan, ik moet doorgaan met mijn werk!
Ik geef Carlo, die dicht bij me staat, een lichte klap en zeg tegen hem: 'Ga jij ook maar spelen met hen, maar ga de grot niet in! Luister naar mij!' Carlo antwoordt boos: 'Maar papa, ik kan dit spel niet spelen!' Hij heeft de zin net afgemaakt, is nog geen twee meter verder, of ook hij draait zich om, vooruit naar de grot. Hij knielt rechts van het eiland neer en voegt zijn handen samen, richt zijn blik op een punt in de grot en begint met zijn kleine broer en zusje te herhalen: 'Mooie dame, mooie dame!'
-
Als ik ze alle drie zie knielen, knallen mijn zenuwen uiteen.
Ik scheld ze uit: 'Genoeg! Sta op, je kunt hier niet blijven spelen. Isola, jij zegt dat je het spel van de 'Mooie Dame' niet kent. En jij Carlo, jij zei dat je niet west hoe je moet spelen... en dan knielen jullie hier allemaal neer om mij voor de gek te houden! Kom hier, sta op, en ga weg!"
Ze horen me niet.
Ze bewegen niet en blijven in koor herhalen:
'Aardige vrouw! Aardige vrouw!'
Ze worden meegetrokken door iets dat uit de grot komt.
Maar wat? ik zie niets...
Nerveus kom ik dichterbij om ze op te tillen.
Ik begin met Carlo: 'Stá op!'
Ik probeer hem te schudden... te verplaatsen...
Het zijn zware kwintalen, als een marmeren beeld, zo hard als steen.
Ik ga naar Isola, hetzelfde. En met het jongste kind idem.
Kortom, wat gebeurt er?
Hoe komt het dat die slanke wezens tonnen wegen?
Ben ik mijn kracht kwijt?
Carlo, Isola en Gianfranco blijven de hele tijd stil.
Hun handen gevouwen, hun blik gericht op een punt van de grot.
Herhalend: 'Mooie Dame! Aardige vrouw!'
Ik ben bang.
-
Ik probeer het opnieuw.
Ik probeer het opnieuw, ik sta erop...
Ik probeer ze op te tillen, ik raak ze aan, ik roep ze...
Ik observeer ze, ze lijken versteend, erg wit, bijna transparant...
De pupillen verwijd en hun blik strak...
Onmogelijk om ze een millimeter te verplaatsen!
Ik kijk de grot in.
Ik denk aan hekserij.
Aan een tussenkomst van satan.
Aan een verborgen priester die de kinderen heeft gehypnotiseerd.
Ja, zo was mijn gemoedstoestand, zo erg de resultaten van mijn anti-katholieke vorming inmiddels!
Ik ging de grot binnen, en met gebalde vuisten riep ik:
'Wie is hier binnen? Kom op, ga weg! Naar buiten komen!'
Maar de grot is donker, leeg.
Daar is niemand.
-
Verrassing maakt plaats voor grote angst.
Ik heb koude rillingen.
Ik ren naar de dijk, ik kijk of er iemand op de weg is.
Of er iemand aankomt, en ik roep: 'Hélp! Kom me helpen!'
Niemand komt.
-
Ik ga terug naar de kinderen.
En probeer ze nog een keer door elkaar te schudden, maar tevergeefs.
Ik kijk naar de grot. Ik voel rillingen in mij, omdat ik niet begrijp wat er gebeurt.
Ik realiseer me dat ik niets alleen kan, en ik heb zin om te schreeuwen.
Ik hef mijn handen en ogen naar de hemel.
En slaak een luide gebedskreet:
'GOD, RÉD ONS!'
Na deze aanroeping...
van gebed tot de hemel om de Heer om hulp te vragen...
begin ik te huilen, met mijn handen in mijn haar.
Ik had tranen in mijn ogen...
toen ik plotseling een kalmte, een grote zoetheid, in mij voelde.
De bezwering is nog niet verstomd als ik twee spierwitte handen...
vanuit de grot in de richting van mijn ogen zie komen.
Ze wegen erop, pakken iets en scheuren een sluier die me pijn doet.
En ik kan niets meer zien.
-
Het is als een dikke mist...
die me verhindert te zien wat me omringt.
De grot, de kinderen, de bomen, waar ik ben...
En er komt een echte vrede in me binnen, een kalmte...
Een onbeschrijfelijke vreugde, nooit eerder gevoeld...
Ik kan niet eens nadenken over wat er met me gebeurt...
Tegen de kinderen, die nog steeds op hun knieën blijven zeggen 'Mooie Dame , Mooie Dame'...
tegen mij... die daar kwam om tégen de Maagd te gaan schrijven...
-
Ik ben als blind, als doof, als vergeetachtig...
Ook ik, net als mijn kinderen, naast elkaar en blootsvoets...
zit op mijn knieën, met gevouwen handen.
Gegrepen door deze ware vrede...
vanuit de duisternis van de grot...
zie ik een klein lichtje, dat groter en groter wordt.
Het wordt sterker, alsof de zon, duizend zonnen, verblindend van intens licht...
de grot is binnengedrongen en alles heeft laten verdwijnen...
En ik voel me licht, licht...
vrij van het gewicht van het vlees...
en gehuld in een licht dat niet het licht is dat wij mensen kennen.
En die vergaarbak van onreine zonden...
die ik de kinderen had verboden binnen te gaan...
wordt voor mij vanaf dat moment, en voor altijd...
de Grot met een hoofdletter G.
[bron]
Geen opmerkingen:
Een reactie posten