woensdag 10 april 2024

ste baume 2


El Greco


Titiaan


Een magere vrouw

gekleed in rudimentaire kleding

waarover ze een geitenvel als jas heeft gelegd

komt de grot binnen en duwt de hangende takken opzij.


Ze lijkt uitgeput.

Haar leeftijd is ondefinieerbaar.

Als we naar haar verschrompelde gezicht zouden kijken

zouden we haar een ​​bepaalde leeftijd geven, boven de zestig.

Maar afgaande op haar nog steeds mooie, dikke en gouden haar...

niet ouder dan een jaar of veertig.


Haar haar hangt in twee vlechten

langs haar schouders, gebogen en dun

en het is het enige dat straalt

in dit verdriet.


Het is zeker dat de vrouw mooi moet zijn geweest

want haar voorhoofd is nog steeds hoog en glad

haar neus goed gevormd

en de ovaal van haar gezicht regelmatig

hoewel uitgedund door haar staat van uitputting.







Maar de ogen hebben geen glans meer.

Ze zijn diep verzonken in de oogkas

en gemarkeerd met blauwachtige oogleden.

Deze ogen verraden veel tranen.

Twee rimpels, bijna littekens, zijn gegraveerd in de hoek van het oog

 lopen langs de neus naar beneden en gaan verloren in die andere rimpel

kenmerkend voor degenen die veel hebben geleden, die als een accent circumflex

afdaalt van de neusgaten naar de hoeken van de mond.


De slapen lijken verzonken

en de blauwachtige aderen steken af

​​tegen een grote bleekheid.


De mond hangt met een vermoeide plooi.

Hij is van een extreem lichtroze kleur.

Ooit moet het een prachtige mond zijn geweest

maar nu is hij vervaagd.


De boog van de lippen

lijkt op die van twee gebroken vleugels

die naar beneden hangen.

Een mond vol pijn.





De vrouw sleept zichzelf naar de rots die als tafel dient

en legt er bosbessen en wilde aardbeien op.


Ze gaat dan naar het altaar en knielt.

Maar ze is zo uitgeput dat ze daarbij bijna valt

en zich met één hand op de rots vasthoudt.


Ze bidt met haar ogen naar het kruis gericht

en de tranen dalen door de groeven van de rimpels

naar haar mond, die ze opdrinkt.


Dan laat ze haar geitenleer vallen

en blijft alleen met haar grove tuniek.

Dan pakt ze de zwepen en de doornen.

Ze spant de doornige takken rond haar hoofd

en rond haar rug strak

en geselt zichzelf met de touwen.


Maar ze is te zwak om het te doen.

Daarom laat ze de zweep vallen.

En terwijl zichzelf ondersteunt met haar handen

en haar voorhoofd op het altaar legt, zegt ze:

'Ik kan niet langer, Rabboeni!

Ik kan niet langer lijden, ter nagedachtenis aan Uw Pijn!'


[valtorta]

Geen opmerkingen:

Een reactie posten