Titiaan
Een magere vrouw
gekleed in rudimentaire kleding
waarover ze een geitenvel als jas heeft gelegd
komt de grot binnen en duwt de hangende takken opzij.
Ze lijkt uitgeput.
Haar leeftijd is ondefinieerbaar.
Als we naar haar verschrompelde gezicht zouden kijken
zouden we haar een bepaalde leeftijd geven, boven de zestig.
Maar afgaande op haar nog steeds mooie, dikke en gouden haar...
niet ouder dan een jaar of veertig.
Haar haar hangt in twee vlechten
langs haar schouders, gebogen en dun
en het is het enige dat straalt
in dit verdriet.
Het is zeker dat de vrouw mooi moet zijn geweest
want haar voorhoofd is nog steeds hoog en glad
haar neus goed gevormd
en de ovaal van haar gezicht regelmatig
hoewel uitgedund door haar staat van uitputting.
Maar de ogen hebben geen glans meer.
Ze zijn diep verzonken in de oogkas
en gemarkeerd met blauwachtige oogleden.
Deze ogen verraden veel tranen.
Twee rimpels, bijna littekens, zijn gegraveerd in de hoek van het oog
lopen langs de neus naar beneden en gaan verloren in die andere rimpel
kenmerkend voor degenen die veel hebben geleden, die als een accent circumflex
afdaalt van de neusgaten naar de hoeken van de mond.
De slapen lijken verzonken
en de blauwachtige aderen steken af
tegen een grote bleekheid.
De mond hangt met een vermoeide plooi.
Hij is van een extreem lichtroze kleur.
Ooit moet het een prachtige mond zijn geweest
maar nu is hij vervaagd.
De boog van de lippen
lijkt op die van twee gebroken vleugels
die naar beneden hangen.
Een mond vol pijn.
De vrouw sleept zichzelf naar de rots die als tafel dient
en legt er bosbessen en wilde aardbeien op.
Ze gaat dan naar het altaar en knielt.
Maar ze is zo uitgeput dat ze daarbij bijna valt
en zich met één hand op de rots vasthoudt.
Ze bidt met haar ogen naar het kruis gericht
en de tranen dalen door de groeven van de rimpels
naar haar mond, die ze opdrinkt.
Dan laat ze haar geitenleer vallen
en blijft alleen met haar grove tuniek.
Dan pakt ze de zwepen en de doornen.
Ze spant de doornige takken rond haar hoofd
en rond haar rug strak
en geselt zichzelf met de touwen.
Maar ze is te zwak om het te doen.
Daarom laat ze de zweep vallen.
En terwijl zichzelf ondersteunt met haar handen
en haar voorhoofd op het altaar legt, zegt ze:
'Ik kan niet langer, Rabboeni!
Ik kan niet langer lijden, ter nagedachtenis aan Uw Pijn!'
[valtorta]
Geen opmerkingen:
Een reactie posten