Tijdens de oorlog schreef A. den Doolaard
(zoon van een Nederlands-hervormde predikant)
die als redacteur van Radio Oranje vanuit Londen het oorlogsnieuws op de voet volgde
een aantal gedichten, waarvan dit een van de opvallendste is:
het 'Gebed tot OLV van den Goeden Duik'.
Hoe dit gedicht tot stand kwam, beschreef hij ook:
"Ik wierp me met hartstocht op het radiowerk, tot ik in 1944 door de wrede tapijtbombardementen op Duitse steden in diepe twijfel raakte. Ik wist met mijn naakte verstand dat de oorlog gewonnen moest worden, maar de middelen tot dit doel namen zulke barbaarse vormen aan dat ze mij een gewetensconflict bezorgden.
Ik klaagde mijn nood aan een sympathieke Engelandvaarder, de Limburgse pater Ludo Bleys, want ik wist dat hij niet alleen veel onderduikers had geholpen, maar ook onder zijn soutane handgranaten voor de Limburgse knokploegen had gesmokkeld.
Hij zei, met zijn zachte g... 'Gij zit hier in het licht! Denk dan allereerst aan hen die daarginds in het donker zitten. Ge moet eens iets opbeurends schrijven voor onze Limburgse onderduikers, al zijt ge dan niet katholiek. Ge weet toch dat zij, als ze in nood raken, bidden tot hun eigen speciale beschermheilige: Onze Lieve Vrouwe van de Goede Duik?'..."
Een aantal dagen later schreef A. den Doolaard:
GEBED tot OLV van de GOEDE DUIK
opgedragen aan Pater 'Lodewijk', aalmoezenier
der onderduikers in de provincie Limburg
Sterre der Zee, schenk mij Uw Hemellicht
dat ik geruisloos sluipen kan langs 't pad
naar 't hol dat onder varens ligt verborgen.
Moeder van God, schenk mij het vergezicht
van het geloof aan de eeuwigheid, opdat
ik niet verzink in het moeras der zorgen.
Heide en veen zijn nu mijn toevluchtsoord
als eens voor U de ruigte der woestijnen.
Weer heeft een vijand kinderen vermoord.
Weer moest een volk in slavernij verkwijnen.
Weer heeft een land aan vreemden toebehoord.
Weer kwam het juk de ticheldragers schrijnen.
Zo 'k ooit gebeden heb in vol vertrouwen
dat al mijn nooddruft diep begrijpen vond
dan is het nu - Gij kent de striem der touwen
Gij stond er bij toen 't marteltuig Hem schond
de diepste smart van ooit heeft U doorwond:
Gij zijt van aller leed de Lieve Vrouwe.
Gij deelt de smarten niet in groot en klein
dat is 't geheim van 't Goddelijk Mededogen.
Hoevelen er ook onderduikers zijn
Gij zijt hun aller weg reeds lang getogen
Gij kent de veilige slaap in 't stro der dorpen
Gij kent de smart weer te zijn uitgeworpen.
Gij deed het lang voor ons, Gij kent het al
Gij kent het binnenst van een paardenstal
Gij weet hoe mest ruikt en hoe hoeven klinken
bij nacht als schuif'lend langs der kribbe rand
een schim van onraad fluistert, en een hand
U meetrekt, tot de daken snel verzinken.
Gij kent de vlucht: 's daags hitte, 't nachtelijk vriezen
het angstig zweten als de kruisweg komt
achter 't bedrieglijk dunne scherm der bomen
geluiden die zich in de nacht verliezen
de schrik wanneer een weg zich plotseling kromt
en er een schildwacht roerloos staat te dromen.
Maar zo ik niet geloof dat steeds mijn ziel
onkwetsbaar blijft, zelfs als des vijands lopen
zich richten op mijn hart, dat aan Uw Heilig
Gebed is toevertrouwd — dan, nergens veilig
ben ik, een stroper die zichzelf ging stropen
een jager die in eigen strikken viel.
Sterre der zee, daal neer dus in mijn hart
en maak het stil als vogels in hun nesten
die argeloos het zwiepend zwerk vertrouwen.
Hoe ik ook zwerf, toch steeds ten langen leste
kom ik tot U die zijt van onze smart
en onze goede duik de Lieve Vrouwe.
Schenk Uw Mild Mededogen aan de boeren.
Bewaar mijn voeten voor de valse klem
van hen die met de Duitse vijand hoeren.
Dan, elke dag als ik de dauw weer ruik
zal ik U prijzen, met gesmoorde stem
Gij, Lieve Vrouwe van de Goede Duik.
[bron]
Geen opmerkingen:
Een reactie posten